erik@wevragenerik.nl06 23531442 / Bosplaat 78, 1025 AT Amsterdam / Linkedin / Twitter

we vragen
Erik

advies, begeleiding, reflectie, leidingnemen, contact

schrijven en optreden

Een nieuwe agenda voor de cultuursector

Met het herfstakkoord lijkt een politieke impasse doorbroken. Maar de dilemma’s blijven. Hoe moderniseren we de arbeidsmarkt zonder in deze crisistijd nog grotere werkloosheid te veroorzaken? En ligt de prioriteit bij een structureel gezonde begroting of bij koopkracht en werk nú?

De cultuursector dient zich aan als een mooi voorbeeld en veelal ook als een pilot voor de doorwerking van deze dilemma’s. 

De cultuursector heeft een nieuwe agenda

 

 Zie de ‘cultuursector’ dan vooral in het grote geheel: een dynamische, vloeiende en diffuse verbinding van commerciële, gesubsidieerde, toegepaste en autonome creatieve bedrijvigheid, vaak op de publieke dienst gericht, soms eigenzinnig, geïsoleerd. Ook voor de Joop van den Endes in deze sector is er geen strikte scheiding tussen de circuits, sterker: is er juist een noodzakelijke verbinding. Onze grote architecten en ontwerpers – van Rem Koolhaas tot Daan Rosegaarde- zullen er op dezelfde manier naar kijken. Des te schadelijker dat het vorige kabinet in al zijn retoriek de cultuursector zo beperkt een eenzijdig moest framen. De veerkracht van de cultuursector is enorm en daarom past het niet om lang terug te kijken. Maar voor het vervolg van dit betoog is dat toch kort even nodig.

 

Het opeisen van de grachtengordel

Je zou zeggen dat voor een populistische partij als de PVV hét onderwerp bij de verkiezingen zou zijn geweest: hoe de ‘gewone’ man met de crisis worstelt terwijl de veroorzakers al weer veilige grond onder de voet hebben. Maar de partij ging in plaats daar van de overzichtelijke wereld van de kustzinnige ‘subsidieslurpers’ te lijf. Als je het nuchter bekijkt was dit een dubbele blunder. In de loop van decennia hebben partijen die voor het volk opkwamen juist het recht op Beethoven, Shakespeare en moderne kunst op geëist. Dat leidde tot bijzondere initiatieven als de Toonkunstmuziekscholen, de betaalbare boeken van de Wereldbibliotheek, de Matinée op de Vrije Zaterdag in het Concertgebouw en Openbaar Kunstbezit. Maar de volkspartij voor de vrijheid wist, in plaats van te eisen dat de ‘Grachtengordel’ ook volledig voor zijn achterban beschikbaar zou zijn, de kloof alleen maar te vergroten. Gelukkig denken de cultuurinstellingen daar anders over; zij doen meer dan hun best om er ook voor Henk en Ingrid te zijn.

 

met de rug naar de samenleving

Dat het eerste Kabinet Rutte het dieptepunt in de Nederlandse cultuurpolitiek sinds Thorbecke liet zien hing - het is al vaker gezegd- minder samen met de bezuinigingen dan met de toon van het debat. En met, wil ik daaraan toevoegen, de extreme lichtheid van denken en het blind volgen van de populistische bovenstroom. De noodzakelijke bezuinigingen en de gewenste omslag in maatschappelijke oriëntatie waren kennelijke drogredenen. Er is fors op de kunsten bezuinigd, maar met een absoluut verwaarloosbaar effect op de staatshuishouding . En had de VVD werkelijk een succesvolle omslag willen maken van subsidie-afhankelijkheid naar markt dan had ze dat, juist in een tijd van financiële crisis, op een realistisch en met beleid geflankeerd tijdpad gezet.

Kenmerkend is de uitspraak die premier Rutte (Rutte I wel te verstaan) op televisie deed: “de cultuursector staat met de rug naar de samenleving en met de hand naar de overheidsknip”. Een soort karaktermoord op een maatschappelijke sector. Mark Rutte wist natuurlijk heus wel hoe het Haags Gemeentemuseum wijk na wijk de Haagse inwoners per bus naar het museum haalde (“ dit museum is ook van jullie!”). Hij wist dat het Stedelijk Museum en het Van Abbe Museum bijeenkomsten voor Alzheimer patiënten organiseren. Hij wist dat het Concertgebouw er voor alle Amsterdammers, ook de amateurs probeert te zijn. Hij kent het succes van de festivals, van het Museumnacht, de Boekenweek, de Uitmarkt, de Week van de Amateurkunst. En van die honderden andere voorbeelden van maatschappelijke oriëntatie tot en met de beroepskunstenaars die in het onderwijs hun bijdrage leveren. Allemaal meer regel dan uitzondering.

 

Primaat voor politiek en samenleving

In het kabinet Rutte II probeert Minister Bussemaker om de vele verbindingen tussen cultuur en samenleving goed in beeld te brengen. Ze doet er alles aan om de reputatieschade (voor de cultuur of voor de politiek?) tot een minimum terug te brengen. Ze verbindt klassieke elementen uit de op volksverheffing gerichte socialistische cultuurpolitiek met wat de digitale weg, urban culture en ondernemerschap te bieden hebben. De periode van staatssecretaris Zijlstra laat intussen wel een definitieve scheidslijn zien. Zij was een wake up call voor zowel de politiek als de cultuursector. De politiek zal voortaan positief moeten formuleren welke verwachtingen de samenleving van cultuur heeft, want alle clichés over een onmaatschappelijke en om geld zeurende sector zijn nu op. En de combinatie van populistische prietpraat en soms ook hout snijdende kritiek uit de periode Zijlstra dwingt de cultuursector zelf om vooral de zakelijke insteek te kiezen. “Zie hoe goed en mooi wij zijn” levert niets op.

Er moet, tenminste voorlopig, een einde komen aan de traditie waarin de cultuursector zelf zijn waarde etaleert en legitimering zoekt voor overheidssteun. Het inspireert de toch al geïnspireerden en de collegiale steun in de rug was er al. Maar het overtuigt vrijwel niemand die niet al overtuigd was: het ‘wij van WC-eend’ syndroom. De leuze vanuit de transportbranche “Sta eens stil bij het vervoer over de weg” zegt mij persoonlijk ook niets. Ik sta liever niet stil als ik onderweg ben en ik weet niet waar de boodschap mij toe wil verleiden. Nodig is het om de politiek zelf, maar ook maatschappelijke organisaties en andere branches er toe te stimuleren dat zij zich uitspreken. Wat is de waarde van cultuur voor VNO-NCW, voor MKB-Nederland, voor de VO-Raad, voor de vakbeweging, voor Actiz? In die sectoren moet zich het actieve netwerk van opdrachtgevers en afnemers bevinden. Als er ooit nog een Schreeuw om Cultuur zou moeten klinken of een Mars der Beschaving gelopen dan toch eerder van daaruit dan vanuit de cultuursector zelf. Voor de cultuurinstellingen resten twee routes: het kwaliteits-pad en de zakelijke weg.

 

Kwaliteit op vele vlakken

Met volledige kwaliteit moeten de cultuurinstellingen, van bibliotheken tot musea en van pop podia tot centra voor de kunsten, overtuigen. Allereerst, maar niet alleen, inhoudelijk. Soms moet daar compromisloos om worden gevochten. En dat leidt een enkele keer tot wereldsucces. Op andere momenten is het een strijd op de vierkante meter, toch de moeite van de strijd waard. Daarnaast gaat het om kwaliteit in de bedrijfsvoering, in de publieksbenadering, in promotie en presentatie, op het gebied van governance. Dat is – zeker als het om kleine, onderbezette organisaties gaat – gemakkelijker gezegd dan gedaan. Maar je vindt hier de ingebakken sterkte en de ultieme overredingskracht van de sector: geen genoegen nemen met minder dan het beste. En dan nu wel over de gehele linie: de kwaliteit van het aanbod weerspiegelt zich in de publieksbenadering, de boekhouding en de schone toiletten. Al zal niet alle kwaliteit op waarde worden geschat, er is voldoende sensitiviteit onder subsidiënten, sponsors, mecenassen en publiek om zich te er toe te laten verleiden in te stappen.

 

Zakelijk multitasken

Zakelijk gezien liggen de volgende stappen voor de hand. Ze worden zeker ook her en der gezet. Maar nog onvoldoende samenhangend.

 

Vermijd het woord subsidie. Cultuurinstellingen – vele zijn door de overheid zelf in het leven geroepen – leveren een overeengekomen prestatie of voeren een opdracht uit. Daar wordt voor betaald net als voor de diensten van de brandweer. Of neem de aannemer die fietspaden aanlegt; hij krijgt gewoon zijn factuur betaald en spreekt niet van subsidie. De schouwburg of de bibliotheek zijn publieke dienstverleners, hun directeuren geen draaiorgelmannen met een mansbakje. Overheden die bepaalde culturele diensten niet op prijs stellen moeten ophouden die diensten te vragen of ze moeten nieuwe afspraken maken. Daar staat tegenover dat gewaardeerde prestaties ook naar behoren moeten worden gehonoreerd.

 

Gebruik innovatie als boemerang. Vooral kunstenaars en uitvoerende kunstinstellingen zijn er goed in om sterke inhoudelijke vernieuwingsprocessen te combineren met conservatief denken als het om het eigen productieproces en de eigen werkomstandigheden gaat. Kunnen ze de vernieuwingskracht niet vaker laten terugslaan op het eigen handelen? Van CAO tot social media, van de rol van het publiek tot die van de sponsor, er is veel te winnen met vernieuwend denken juist binnen de innovatieve sector.

 

Boor vele bronnen aan. De cultuurinstellingen, van musea tot poptempels, hebben de niet zo gemakkelijke opdracht om permanent een veelheid aan bronnen en bronnetjes aan te boren. Het vraagt veel energie en tijd: dealen met de hoofdsponsor die zich voor vier jaar met een substantieel bedrag vast legt, attent zijn op vele kleine eenmalige sponsors die zich aan één project willen hechten, de relatie met subsidienten bewaken. En intussen de vriendenvereniging enthousiast houden, geld zien te verdienen met feesten en congressen, een slim horeca-concept uitwerken, winkelier spelen in de museumwinkel of bibliotheekshop en in de netwerken naar mecenassen hengelen.

 

Zoek de verbindingen. Waar hierboven de voorbeelden van maatschappelijke verbindingen langs kwamen, zoals onder meer het Alzheimer project van musea, is dat nog maar een pril begin van legio nieuwe mogelijkheden. Om het onvermijdelijke begrip ‘verdienmodel’ dan toch maar even uit de doos te halen: het verdienmodel van cultuurinstellingen zal niet alleen meer samenhangen met eigen trouw publiek. Steeds vaker zullen hun unieke verkoopkrachten ten dienste staan van opdrachtgevers in de ouderenzorg, de jeugdzorg, bedrijfstrainingen, productontwikkeling, de toeristenbranche, de verpakkingsindustrie, de veiligheidssector of de gezondheidszorg. Werkelijk zonde dat het vorige kabinet zó op cultuur heeft bezuinigd zonder eerst stevig te investeren in het trainen en ontwikkelen van vraag en aanbod! Maar het past kennelijk in het algemene beeld om méér aan het begrotingstekort te werken dan aan structurele transitie.

 

Leg uit, licht toe. Het is bijna voorbij: dat in het zwart geklede musici zich zwijgend voor het publiek zetten, diep ademhalen en hun programma afwerken. Zoals het Nederlands Blazers Ensemble in vrolijke conferences het publiek in de stemming brengt, zo zijn er steeds meer voorbeelden. In de cultuureducatie op scholen, maar ook in het informatieve contact met volwassen publiek zullen de cultuuraanbieders een andere taal spreken zonder afbreuk te doen aan de inhoud van hun programma.

 

Leg verantwoording af. De nieuwe Governance Code Cultuur vraagt om extra aandacht voor de ‘stakeholders’. Maar dat niet alleen. Er tekent zich de trend af – zie ook de recente Beleidsbrief van Minister Bussenaker – om méér geleverde presentaties te wegen dan de kwaliteit van beleidsplannen. Dat vraagt er om goed inzicht te geven in hetgeen de instelling geeft bereikt: inhoudelijk, qua talentontwikkeling, in publieksbereik, in educatief opzicht. Het vraagt ook eerlijke vormen van zelfreflectie en zelfevaluatie.

 

Vind nieuwe sociale verhoudingen. De cultuursector liep altijd al ver voorop met het relatief grote aantal zelfstandigen ten opzichte van mensen in loondienst. Voor velen was dit vrije keuze, voor sommigen noodgedwongen. De terugtredende overheden en de financiële crisis hebben de flexibilsering nog eens versterkt. Dat valt vaak toe te juichen, maar het brengt ook persoonlijke risico’s en armoede met zich mee. Het loont de moeite om te zoeken naar het optimale punt waar de wendbaarheid van de organisatie en de autonomie van de werk gepaard gaan met verantwoordelijkheidsgevoel bij managers en voldoende zekerheden voor de flexwerkers. Daarnaast pakt met name de creatieve sector bruikbare oude vormen in nieuwe gedaanten. Denk aan coöperatie en broodfondsen. Zo ging in het Groningse Haren kort gelden de eerste boekhandel over in een coöperatie. Al het praktijkonderzoek dat de cultuursector op deze verschillende terreinen doet is bruikbaar voor andere sectoren.

 

Let op een gezonde, bewegelijke en aantrekkelijke arbeidsmarkt. De cultuursector laat vaak een spagaat zien. Met name in de kunsten wordt het werk zó aantrekkelijk, zo niet onontkoombaar gevonden, dat de verdiensten niet doorslaggevend zijn. Men doet nog eerder vrijwilligerswerk binnen het kunstvak dan een betaalde baan daarbuiten. Je mag het een voorbeeld van idealisme, een bolwerk tegen de materialistische samenleving of een toonbeeld van inhoudelijke motivatie noemen. Maar het maakt de cultureel werkers kwetsbaar in onderhandelingen zowel als in imago.

Ook op andere manieren blijkt de zwakte van de sector, bijvoorbeeld als het aankomt op het voldoen aan de criteria van de ‘Asscher-gelden’. De versnippering van de sector, het grote aantal flexwerkers en beperkte middelen hebben geen krachtig mobiliteits- en opleidingsfonds opgeleverd dat nu de ruggengraat kan zijn van een plan voor duurzame inzetbaarheid. Daar vraagt van de minister dus om een flexibele houding.

 

De cultuursector heeft een inhaalslag te maken en doet dat voor een groot deel op eigen kracht. Maar het huidige kabinet kan daar wel in steunen. Niet alleen om iets goed te maken van wat er zo mis ging in toon en maatvoering rond de bezuinigingen op cultuur. Maar vooral met het oog op positieve effecten op de binnenlandse en buitenlandse markt, op onderwijs, zorg en welzijn, op recreatie en toerisme, op innovatie. De paradox: het vermaak, de ontroering, de inzichten, de vernieuwing, de zorg en de passie die kunst en cultuur bieden leveren euro’s op en zijn toch uiteindelijk in geen gangbare munteenheid te meten.

 

 

(Erik Akkermans is zelfstandig adviseur en was in vele bestuurlijke functies actief in de cultuursector. Hij is voorzitter van de Federatie Cultuur, koepel van de brancheorganisaties. Dit artikel is op persoonlijke titel.)